Fin de siecle in Wenen door Jan Willem Arends

Dinsdag 26 november 2019 was het in de lezingencyclus van ‘Cultuur in Zicht’ de beurt aan Jan Willem Arends, die ons kwam bijpraten over Wenen tijdens de voorlaatste eeuwwisseling. Kenmerkend voor deze periode was het opkomen van het besef dat ‘de mens’ wat dieper en complexer in elkaar zat. Zit er in de menselijke geest meer dan eerst voorgesteld was?

Er waren in deze tijd tussen de industrialisatie en de eerste wereldoorlog veranderingen op komst in meerdere disciplines:

  1. Politiek: en wel in de maatschappelijke verhoudingen
  2. Kunst: In de architectuur, beeldende kunst, literatuur en muziek
  3. Wetenschap: In de (psycho)pathologie, economie en de fysica.

Opmerkelijk is dat deze veranderingen gezien worden als een paradox tegen de achtergrond van stagnatie en verval. Dat er op veel terreinen tegelijk veranderingen voelbaar werden en tot uiting kwamen, vindt zijn oorzaak in de verbanden die de heldere geesten van die tijd met elkaar hadden. Vrij kunstenaar Gustav Klimt wisselde ideeën uit met componist Gustav Mahler die weer bewonderaar was van de filosofen Nietzsche en Freud. Ook de samenkomsten in koffiehuizen en zeker ook in de salons, waar bijeenkomsten werden georganiseerd met deze vooraanstaande denkers, resulteerden in verspreiding van de nieuwe ideeën over meerdere disciplines.

Nu even terug naar de staatsrechtelijke situatie van Oostenrijk sinds 1848.

Het betreft het Habsburgse Keizerrijk met van 1848 tot 1916 Frans Jozef I als keizer die er middeleeuwse opvattingen op na hield en erg conservatief en weinig culturele interesse had. Het enorme rijk bevatte 14 etniciteiten waarvan de afkalving in 1867 met grote tegenzin van de Keizer politiek tot stand kwam. Hongarije (de grote graanexporteur van het rijk) kreeg een eigen status binnen het grote rijk dat nu een dubbelmonarchie werd. Frans Jozef werd nu Keizer van Oostenrijk en Koning van Hongarije. Het totale rijk werd gekscherend ook KaKanië genoemd, naar de K van Keizerrijk gevolgd door de K van Koninkrijk. 1867 was ook een belangrijk jaar voor de liberalen die aan het roer kwamen en besloten tot gelijke berechtiging waarin nu ook Joden alle functies konden bekleden.

Hierdoor kwam een immigratiestroom van Joden uit het westen op gang waarbij de hardwerkende ouders hun  joodse kinderen aanzetten om hun scholing zo goed mogelijk te doorlopen. Dit zou een reden kunnen zijn waarom er later in de Kunsten en Wetenschap zoveel Joden voortrekkers waren in het ontwikkelen en doorvoeren van nieuwe ideeën en visies.

Een nieuwe uiting van conservatisme was de wijze waarop nieuwe gebouwen werden opgetrokken in de Ringstrasse op het terrein dat vrij kwam na het slechten van de ommuring. Het liberale gedachtegoed was nog ver te zoeken, want in de vele Neostijlen (Gotisch, Realistisch, Barok etc. ) werden hier o.a. het raadhuis, de universiteit en het theater neergezet. Een reden waarom de Wereldtentoonstelling in 1873, met als thema “Opvoeding en Cultuur” een fiasco werd, was dat de opzet en inhoud van het thema helemaal onder controle was van de Keizer. Andere factoren voor het mislukken waren o.a. een uitbraak van cholera en een beurskrach in mei die leidde tot een langdurige recessie.

Onvrede leidde dat jaar wél tot het ontstaan van massabewegingen. Zo organiseerde de van oorsprong conservatieve boerenbevolking zich tot een agrarische socialistische beweging. Ook het nationalisme en antisemitisme groeiden. Sociale wetgeving bleef uit omdat in het parlement met 516 leden voor 34 partijen weinig tot stand kwam en daarboven de Keizer ook nog het vetorecht kon gebruiken om beslissingen tegen te houden. Dat alles gaf armoede onder de bevolking en speelde ook het nationalisme en antisemitisme in de kaart.

De joodse bevolking onderging vanaf de middeleeuwen in Wenen al een kat- en muisspel. De ene keer welkom, de andere keer de verschoppeling. Zoals we al zagen, kwamen in 1867 de Westjoden naar Wenen en gingen de zonen massaal naar de Universiteit. Dat gaf de eerste antisemitistische reacties.

In 1880 kwamen de Oostjoden uit de Russische pogroms. Het waren arme sloebers die er geen behoefte aan hadden om zich onder het volk te mengen. Dat was een aanleiding tot een grotere antisemitistische basis, maar tegelijkertijd had de houding van de Oostjoden ook een negatief effect op de hardwerkende Westjoden.

Van binnen de joodse kringen kwamen er schrijvers naar voren die zelf antisemiet waren. Bijv. Otto Weiniger die in zijn boek verkondigde dat de man creatief en rationeel was, terwijl de vrouw seksueel onverzadigbaar en irrationeel was. Weiniger kwam als Jood hiermee met zichzelf in de knoop. De ontkenning van het Jood-zijn, werd door de antisemiet Arthur Trebitsch in een boek beschreven dat door Hitler is gelezen. Plannen om in Afrika een stuk land te reserveren (het huidige Oeganda) voor alle Joden zijn heel dichtbij geweest.

Door deze ontwikkelingen werden de liberalen meer antisemiet met ideeën als bijv.

  1. Groot-Duitse gedachten en
  2. Führer-principe.

De Weense bevolking kwam in een fase van hypocrisie met een grote discrepantie tussen theorie en praktijk. Het zijn de zonen die zich afzetten tegen de vaders die de conservatieve maatschappij vertegenwoordigen. Er kwam dus voelbaar maar nog niet zichtbaar een zoektocht op gang naar de al eerder genoemde ‘diepte’ van de mens tegenover het bodemloze bestaan. De breuk in de traditie kwam eerst tot uiting in de kunsten, en daarna ook in de wetenschap.

In de architectuur en beeldende kunst gaat deze overgang in twee stappen, waarbij in de eerste stap eerst de functie wordt vastgelegd en daarna de inhoud. De vorm bepaalt dus de inhoud. De tweede en definitieve stap gaat alleen uit van het functionalisme en kijkt niet meer naar de inhoud. In deze lijn kunnen we wat de architectuur betreft de volgorde zien van Neo-stijlen, via het door Otto Wagner ontworpen, nog ronde Stationsgebouw (1898-1899) met decoratieve elementen aan de Karlsplatz, naar de strakke functionele witte bouw zonder franje als de Raifeissenbank (1910) van Adolf Loos.

Bij de schilderkunst zien we ook een verandering in twee fasen. Van historische afbeeldingen naar meer symbolisme en allegorisme door o.a. Gustav Klimt. Hij ontwikkelt zich later als vrij kunstenaar met o.a. ‘Portret van Adèle Bloch –  Bauer’ (1904-1907) als topwerk uit zijn oeuvre.

Een stapje verder in de ontwikkeling vormt daarna het Weense Expressionisme met vertegenwoordigers als Egon Schiele en Oscar Kokoschka. Schiele roept in zijn werken spanning op door niet te streven naar harmonie maar juist het tegengestelde uit te beelden (foto 4: ‘Groene Kousen’ uit 1917). Kokoschka toont wat onzegbaar is. Via gelaatsuitdrukkingen brengt hij het karakter van de afgebeeldene naar voren.

Dat laatste verschijnsel zien we ook terug in de literatuur: Is taal exact genoeg voor de wetenschap en is met taal wel alles uit te drukken? Daar ligt de basis voor het expressionisme. Op veel andere gebieden, als de literatuur, filosofie, economie, fysica etc. zien we soortgelijke ontwikkelingen waarbij meestal Joden de aanzet hebben gegeven tot nieuwe inzichten.

Al met al is Wenen, tijdens de Fin de Siècle, de bakermat geweest voor:

het Zionisme, het Nationaal Socialisme, het Functionalisme, de statische mechanica, het Expressionisme, het Postmodernisme etc. Jan Willem Arends toont zich weer op zijn best met het in plakjes ontrafelen van een complexe materie waarbij hij met duidelijke opbouw, voorzien van kort samengevatte stellingen, goed articulerend de toehoorder liet genieten van alles wat op hem/haar af kwam. Bravo!

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.